zaterdag 28 april 2012

Peggy wil niet bijten - jeugdverhaal over een vampier die geen bloed lust


30.07.2011; Eindtekst Iraida van Dijk – Ooft




Peggy wil niet bijten


Peggy Piervam wil niet bijten, maar eigenlijk moet ze wel, ze woont aan de Engedingenstraat in spookhuis 74. Ja, daar woont ze met vader, moeder en Peer, haar grote broer. O ja, oma Piervam woont er ook, oma is een oppervampier. Ze weet alles, ze is wel zevenduizend jaren oud. Peggy is bijna zeshonderd, dat is jong voor een vampier. Ze zit op de Gewonemensenschool, dat mag voorlopig nog. ‘Totdat jij gaat bijten!’ zegt papa. Wanneer haar vampierentanden doorkomen, dan wordt het te gevaarlijk voor de kindjes op school. Ze zou maar een hapje van een vriend of een vriendin lusten! Peggy borstelt en flost en gorgelt en stookt, vijf keren per dag. Ze ruikt altijd heel fris naar tandpasta.’ s Avonds controleert ze haar tanden. Een voor een pakt zij ze tussen duim en wijsvinger. Als haar vingers niet meer glibberen, want wat is het glad in haar  mond,  schudt ze, twee keren aan elke tand. Ze praat ook wel tot haar tanden, precies zoals zij mama tot de planten heeft zien doen en dan niet van groei, groei, groei. Maar, meer van stop, stop, stop. Tanden wisselen hoeft voor haar niet, want Peggy wil niet bijten. Zij heeft het namelijk veel te leuk op school. Ze heeft vrienden en vriendinnen en ze is gek op juf Roos, de klassejuf. Van juf Roos krijgt ze altijd complimentjes. Het is niet moeilijk mooie cijfers te halen als je al  zeshonderd bent.Het is avond, Peggy moet naar bed. Ze staat in de badkamer. Niet voor de spiegel, in de spiegel ziet ze niks. Gewoon, midden in de badkamer staat ze. Twee vingers in haar mond. Haar linkerhand hangt slap langs haar zij. Tranen in haar ogen. Ze knippert ze niet eens weg, ze kan zich niet bewegen. ‘Schiet op nou, schatje. Kistje toe… W-Wat is er?’ mama komt de badkamer binnen, geschrokken blijft ze staan. ‘Heeft iemand je geplaagd? Wat is er dan?’ Peggy kan niets zeggen. Ze wil wel, maar de woorden zitten vast in haar keel. Na vijf keer slikken lukt het. ‘Memememe-m’n tetetetete-tand schudt…’‘Oh, je zal al gauw gaan bijten!’ roept mama verheugd. Ze klapt in haar handen en fladdert om Peggy heen, ze geeft haar kusjes en is die avond extra lief. ‘Ik ben zo blij dat je eindelijk een echte vampier wordt! Geen gedoe meer op die mensenschool en verbergen wie je bent. Oh, dan gaan wij kleren kopen, zwarte en rode. Het is anders zo een geknoei, dat bloed op al die lichte kleren. Je zal zoveel vrienden maken op de Donkeracademie! Je hebt daar je nichten, je neven, je broer en andere vampieren die je kent. Dan hoef je niet meer met die mensenkinderen te spelen. Geduld liefje, nog even maar.’ Mama gaat niet weg na het voorlezen en merkt niet eens dat Peggy nogal stil is. De donkeracademie is de school voor jonge vampieren, tovenaars, heksen en feeën. Alleen weerwolven mogen daar niet komen, die hebben hun eigen school. LTW, de Leerschool Voor Toekomstige Weerwolven. Mama praat en praat, af en toe aait ze Peggy over haar hoofd. ‘Weet je dat ik papa op de DA heb heb ontmoet? Zo noemden wij dat vroeger de DA. Grappig hè? Hij was de knapste vampier in de klas en zo verliefd op mij! Ach ja en ook Rebus de tovenaar zat een tijd achter mij aan, maar dat zou later moeilijk worden, een vampier en een tovenaar, met kinderen enzo…’
‘MAMA STOP!’ onderbreekt Peggy haar moeder. ‘Ik wil helemaal niet bijten.’
‘Willen, willen? Er zijn wel meer dingen die je niet zal willen. Ik wil soms ook wat anders. Ander haar of langere benen. Je kan in geen geval zijn als de gewone mensen om je heen. Bijten, dat ligt in je aard. Je bent een vampier. Vampieren bijten!’ Mama geeft haar een kus en loopt de kamer uit.
Die avond huilt Peggy zich in slaap en droomt van scherpe witte tanden en van mensenbloed. In haar droom proeft dat naar kersensap. Een tipje suiker, ijsblokjes en een rietje. Ze vindt het bloed lekker en wil meer, meer, MEER. Alles lijkt zo echt. Op een van de bekers waaruit ze drinkt staat in grote letters LIEVE’S BLOED. Nee! Lieve is haar beste vriendin, ze heeft bruine krullen een ronde neus en donkere ogen. Ze is een mens. Peggy kan niet meer slapen, dus kijkt ze rond in haar kist. Zij heeft een knusse kist. Paars met bloemetjes van binnen en lichtgeel van buiten. Ze koos de kleuren samen met mama uit toen zij haar eigen kamer kreeg. Eindelijk hoefde haar kist niet meer bij Peer op de kamer. Vuile jongenskamer met kaastenengeur en sportauto’s en meisjes-in-bikini-kalenders aan de wand. Zij heeft een roze kamer. Papa verfde haar kist en ze plakte foto’s erin. Van Lieve en van juf Roos op schoolreisje met de klas. Die dag was Peggy fotograaf, handig want dan hoefde zij niet op de foto. Mama maakte nieuwe lakens en een hoes voor haar speciale kussen. Blauwe kussen. Ze omhelst het stevig. Aan de muren hangen posters van paarden en poezen en wollige konijnen. Het is jammer dat niemand ze ziet, er speelt nooit iemand bij haar thuis. De vampierenneven en nichten wel, maar die weten alleen welk dier lekkerder smaakt en niet welk dier het zachtste is om te aaien of welk de mooiste ogen heeft. Peggy wil echte kinderen op bezoek! Warme mensenkinderen. De nichten en neven spelen alleen maar van bijt en verdwijn of soms ook van dood en sta op, maar nooit zulke leuke spellen als ze met Lieve speelt. Bij haar thuis eet ze bruine bonen met rijst of geroosterde kip met kousenband, dat vindt ze heerlijk. Erna spelen ze met poppen en pakkertje in de tuin. Lekker in de zon. Peggy doet wel vampierenzonnebrand protecteur absolut op. Of soms, als het regent, vertelt de moeder van Lieve een verhaaltje. Maar bij haar thuis,… als Lieve kwam. Papa of mama, misschien Peer of oma zouden eens erge honger kunnen hebben! Peggy voelt zich niet lekker. Alsof ze in het verkeerde vel woont. Ze heeft jeuk over haar hele lichaam. Haar kist is te nauw, haar huis is te donker, het eten niet lekker en haar tand schudt. Blauwe kussen vangt al haar tranen op. Na lang draaien en keren valt Peggy toch in slaap.


Wanneer ze opstaat is ze nog moe van de onrustige nacht. Ze heeft geen zin in poetsen. Ze sloft door het huis, kan eerst haar sokken dan haar uniformblouse niet vinden. Als Lieve bij de poort staat komt Peggy langzaam naar buiten. Meestal doet ze vlug, zodat niemand Lieve ziet of al te lekker kan vinden. Het lijkt op elke andere ochtend, hand in hand met Lieve naar school. Maar vandaag! Sleep, sleep, schraap, schraap gaan haar hakken over het pad. Haar rok is gekreukt en haar gezicht verfrommeld.  
‘Wat is er Peggy…? Is je hond ziek…? Heb je pindakaas met jam op brood, we kunnen ruilen hoor… Heeft je vader of moeder een aanrijding gemaakt…? Heb je teveel gegeten bij het ontbijt…? Is je oma in de badkamer uitgegleden…?’, Lieve vraagt honderduit.
‘Ik heb geen hond!’ bitst Peggy. Lieve schrikt, maar dan pakt ze Peggy bij de hand, ‘aan mij kun je toch zeggen wat er is…’. Lieve staat stil, met grote bruine ogen kijkt ze haar aan. De krullen springen wild om haar gezicht. Zelfs de zon lijkt te luisteren. Peggy houdt haar lippen stijf op mekaar. Plak, plak, plak. Alsof ze een groot brok smeltende chocolade in haar mond heeft, ze kan niet praten. Maar dan zegt ze toch, ‘ mijn tand schudt…’.  De zon kruipt terug achter een wolk.
‘Wisselen doet geen pijn’, zegt Lieve. ‘Alle kinderen in de klas hebben een garage.’ Peggy wil vertellen waar ze eigenlijk bezorgd om is, maar zij staan al voor de school. In de pauze hinkelen zij samen en Peggy mag kijken bij Lieve in de mond. Lieve heeft al grotemensentanden en centjes gekregen van de tandenfee. De nieuwe tanden van Lieve zijn helemaal niet scherp, ze zijn geel en gekarteld aan de bovenkant. Zulke tanden wil Peggy ook wel hebben. ‘Lieve, ikke, ik heb, ik, eh, ik ben…’ PING! De bel. ‘Ik vertel het een andere keer wel’, zucht Peggy. Na school gaan de meisjes ook samen weer terug naar huis.
‘Wat wilde je mij in de pauze vertellen, Peggy?’ vraagt Lieve onder het lopen. Peggy kijkt naar haar veters, gekleurde veters met streepjes. Eentje zit los, ze bukt om die weer te strikken. ‘Ehm, je weet toch, eh, mijn tand, eh, ik wissel. Ja, eh. Je…, je kan toch nooit bij mij komen spelen…? Wel… Eh. Wat ik wil zeggen. Ik, eh, ik heb. Ehm ikke, ben…’ Oh nee! Peggy ziet oma om het hoekje komen. ‘Wie het snelste bij de winkel is!’ ze springt op, geeft Lieve een duwtje in haar rug. Ze rennen. Buiten adem komen ze bij de winkel aan. ‘Gewonnen!’ hijgt Lieve. ‘Jij zou net wat gaan vertellen’.
‘Poeh…’, hijgt Peggy terug, ‘nu even niet, hoor. Morgen? Op school. Ik beloof het.’
‘Zal ik het anders uittrekken? Ik pak eerst je tand stevig vast met een zakdoek en dan hup, eruit! Dan kan je sneller bijten,’ biedt papa aan. Hij denkt dat Peggy graag groot zou willen zijn en een echte vampier. Ze steekt boos haar tong naar hem uit. ‘Zo, een slecht humeur? Met de verkeerde teen uit je kist gestapt? Slechte dag op school gehad? Maak je geen zorgen, nog maar eventjes, dan mag je met Peer naar de Donkeracademie. Vampieren onder elkaar, speelt altijd prettiger’, zegt papa  overtuigd.
‘Ik wil op de Gewonemensenschool! Al mijn vrienden en vriendinnen zitten daar. Ik wil niet met Peer naar school! Ik wil met Lieve.’ Peggy is kwaad.
‘Maar… als je daar iemand bijt!’, papa slaat zijn handen voor zijn ogen, schudt verdrietig met zijn hoofd. ‘Wat er dan gebeuren zal, mijn meisje. Wij zullen worden verdreven, weggejaagd en verbannen uit deze mooie buurt. De mensen zullen proberen ons te vangen. Ze zullen ons rijgen aan stokken net reuzensaté’s. Sinds jij geboren bent, hebben wij nog niet hoeven te verhuizen...’ Papa blijft een tijd stil voor zich uit kijken. Dan slaat hij met beide handen hard op zijn dijen. ‘Maar, dat zijn geen verhalen voor zo een kleine grote dame! Ga jij mooi spelen en maak je niet ongerust. Je zult het leuk hebben op de Donkeracademie. Enne, wist je trouwens dat ik mama op de DA heb ontmoet? Zo noemden wij dat vroeger, de DA. Het knapste vampierenmeisje in de klas. Ze was tot over haar oren verliefd, op mij!’
‘Grrrr’, gromt Peggy en staat op. ‘Lieve doet mij nooit wat! Dat weet ik honderd procent zeker.’ Kan het echt zo gevaarlijk zijn voor een vampier ? Ze zal het eens aan Peer vragen, die is al vijftienhonderd. Hij wil misschien wel vertellen wat er gebeurt wanneer de mensen weten dat er vampieren leven in hun stad.
‘Slangenbloed, kikkers, rauwe koeienlever, ganzennekjes, milkshakes van kippenbloed, mensenhalzen…, een vers hamstertje misschien?’ haar broer somt alles op, alles wat ze nu moet missen. ‘Eén tik met mijn wijsvinger, zo tegen je tandje aan, dan kun je gauw gaan bijten.’ Ze staat in de kamer van Peer. De muziek staat luid. Rockmuziek. Op de vloer liggen zwarte broeken, zwarte sokken, zwarte truien en rode capes. Het uniform van de Donkeracademie. Oh, nooit meer roze en geel kunnen aantrekken, of lichtblauw en paars! Peggy knijpt haar neus dicht tegen de stank. Peer ligt in zijn kist, één been bengelt aan de rechterkant eruit. Peggy ziet zwarte randen onder zijn veel te lange teennagels. Peer zijn kist is metaalgrijs met doodskoppen en allerlei oorlogsmaskers er tegenaan gehangen. In een hoek van de kamer staat een verzameling speren en messen. In de andere hoek staat zijn hamsterkasteel. Wonen er niet steeds minder hamsters?, vraagt Peggy zich af. Ze rilt. Bah.
‘Zeur niet, Peer. Ik wil helemaal niet bijten. Al moet het, ik doe het niet!’
‘Niet doen? Niet doen? Daar kan je niets tegen doen! Je bent een vampier, weet je wel?’
‘Peer? Peer…? Wat gebeurt er als ik iemand bijt? Per ongeluk hoor.’
‘Dan gebeurt er wat er met mij gebeurde. In een ander land, vijf…, bijna zeshonderd jaar geleden.’ Peer zet de muziek zachter en zit nu rechtop in zijn kist. Peggy gaat naast hem zitten.
‘Ik beet Donny, mijn beste mensenvriendje. Ik kon het echt niet helpen. Ik wilde het tegenhouden, maar het gebeurde toch. We speelden met zijn speelgoedkoets. Hij zette de koetsier erop en ik mocht de paarden spannen. Hij had een prachtige koets, uit hout gesneden. Met veel goudversiersel en  roodfluwelen bekleding. Twee paarden. Een witte en een bruine ook van hout. Net echt leken ze. Donny noemde ze Nanni en Nardo. Ik was een eenzame ruiter met een boodschap voor de koning. De koning zat in de koets natuurlijk. Terwijl we speelden, viel steeds een lastige pluk haar in zijn nek. Het kriebelde, hij streek het steeds weg. Ik weet nog goed. Ik kon nergens anders meer naar kijken en ik rook het zoete bloed onder zijn huid. Een magneet. Ik beet. Zijn moeder zag het en sloot mij op. Ze wist niet dat het raam openstond... De mensen uit het dorp gingen gewapend met stokken naar ons huis. Afgebrand. Ons huisje, al onze spullen… Als vleermuizen zijn wij weggefladderd. Leefden heel lang in het bos. Toen vonden wij deze stad en dit huis. Dus. Je zal ook bijten, zoveel is zeker. En nu uit mijn kamer halve vampier!’
Peggy wil absoluut niet bijten en zo te horen zal ze wel. ‘Is er dan niets aan te doen?’ Peggy blijft in de deuropening staan.
‘Oma alleen kan het weten.’ Peer zet de muziek extra hard. Met een vinger in elk van haar oren gaat Peggy de kamer uit. Ze draait zich om. ‘BEDANKT HOOR!’ probeert ze boven de muziek uit te schreeuwen. Peer hoort haar niet. Hij trommelt wild op een denkbeeldig drumstel.
‘Bindt een touwtje aan de deur en BAM, je zult er niets van voelen. Het is zo gebeurd. Dan kan je straks gaan bijten. Lekker vers mensenbloed en van kindjes ook misschien,’ zegt oma Piervam overtuigd. Oma zit in haar schommelstoel op het balkon. In haar hand een puzzelboek, moeilijkheidsgraad vijf. Ze legt het boek naast zich op tafel neer en doet haar bril af. Het is bijna avond, straks vliegt oma uit. ‘In mijn tijd konden wij niet wachten om te kunnen bijten. Nu kan je van alles doen zodat die tanden wat sneller uitvallen! Snoepen. Flessen met je tanden openmaken. Slecht poetsen. Met een lepel tegen je tanden aan slaan. Bijten op ijsblokjes. Toen was dat anders! Geen snoep, geen ijs, geen flessen met kroonkurken! Neen, wij hadden stevige knotsen van melktanden. Per ongeluk of expres, ze bleven op hun plaats zitten. Ik wachtte tot mijn negenhonderdste. Een nachtmerrie! Ik heb zelfs met stenen tegen mijn tanden getikt. Niet hard, maar ook niet zacht. Het heeft niet geholpen…’
‘Oma, ik wil niet bijten…’ Peggy zit met haar armen over haar knieën geslagen. Haar kin steunt op haar rechterknie.
‘Ik kan me voorstellen dat je niet kan wachten. Toen ze bij mij doorkwamen… FEEST! Ik beet, ik at, ik vrat van alles wat.
‘Echt niet oma. Ik wil een meisje zijn, een heel gewoon meisje.’ Peggy zucht en gaat languit op haar rug op de vloer liggen.
‘Nekje hier. Kippetje daar. Varkentje links, koetje rechts. Maar het lekkerste… het aller-allerlekkerste vond ik… en eigenlijk nog steeds hoor…’ De schommelstoel gaat harder op en neer.
‘Ik hou van mijn vriendin Lieve en van buiten spelen in de zon. En van de Gewonemensenschool en van het bord wissen voor juf Roos. Ik hou van Bruine Bonen en van patat met mayonaise. Ik hou van pakkertje en diefje met verlos en ik kan zo goed hinkelen, oma.’ Peggy staat rechtop, ze zwaait wild met haar armen.
‘… MENSENBLOED! Heerlijk, zo van de nek. Veel en vers. Boordevol vitaminen. Dat zal je ook lekker vinden.’ Oma’s tanden blinken in het licht van de ondergaande zon. Ze likt haar lippen en zit op het puntje van haar schommelstoel. Straks als de zon helemaal verdwijnt gaat ze jagen.
‘Eugh. Blèh…’
‘Kind, wat zeg je? Bruine bonen…?’
‘Met rijst en gebakken banaan, komkommer op azijn soms…’ Peggy laat haar armen vallen.
‘AZIJN? Vampieren hebben bloed nodig!’
‘Oma, ik wil een meisje zijn...’
‘Ach, dat ben je al.’
‘… een mensenmeisje.’
‘Schat, je bent wie je bent, daar kan je niets aan veranderen. Een auto wordt geen fiets en een hond geen olifant.’ Oma kijkt Peggy aan. Zou haar kleindochter het echt menen? Ze ziet er wel serieus uit. Dat houdt geen vampier lang vol. Niet bijten, ha! Ja, Peggy zou vanzelf wel opgeven.
‘Ik ga niet bijten!’
‘Niet bijten? Oeh, dat komt zelden voor. Moeilijk hoor! Een vampier die niet wil bijten.’
‘Oma, je gelooft me niet!’. Peggy stampvoet. Ze heeft er genoeg van.
‘… draculus anti-sangotarius…’
‘Dracu… watte…?’
‘… een niet-bloeddrinkende vampier.’
‘Ja! Ja, dat bedoel ik. Dat ben ik.’
‘Vitaminen om gezond te blijven. Eetlustremmers tegen het bijten. Wil jij zolang tabletjes slikken? Als je die een dag vergeet…!’ Oma zucht, ‘De laatste vampier die dit probeerde moest voor de raad verschijnen. Hij mocht nooit meer meedoen met vampierenfeesten en was ook niet welkom op de grote vampierenkermis eens per honderd jaar. Die deed alleen maar mensendingen. De “halve” wordt die vampier genoemd. Niemand  weet waar de “halve” woont of heeft hem in de laatste duizend jaar gezien’. Peggy? Een “halve”? Dat wordt vast mijn dood, dacht oma Piervam treurig bij zichzelf.
‘Over twee dagen is er een vergadering van de oppervampierenraad. Je zult moeten vertellen waarom je niet wil bijten.’ Oma staat op, met een punt van haar mantel veegt zij haar ogen, ze spreidt haar armen en vliegt weg, ‘Wacht maar niet op mij. Het wordt een late avond…’, roept ze Peggy toe.
‘Ik kan het! Ik kan alles. Ik doe het! Ik beloof het. Dit kan ik, oma!

Die avond slaapt Peggy rustig. Haar dromen brengen speeltuinen en stranden, mensenkinderen overal om haar heen. Ze kijkt blij in het rond. In de verte wenkt Lieve haar. ‘Kom Peggy, kom me zoeken. Pak me dan, als je kan. Ze nemen elkaar bij de hand en draaien rond, rond, rond. Ze lachen en zingen. Arm in arm.’ ‘s Ochtends staat ze op en besluit Lieve alles te vertellen.
‘Lieve, weet je nog? Gisteren? Ik, eh… wilde je wat zeggen.’ Peggy schopt met haar schoenen in het zand. Ze staan in de speeltuin tegen het klimrek aangeleund.
‘Je tand schudt… Weet ik...’
‘Dat en...’
‘Ik heb ook geen rekensommen gemaakt hoor.’
‘Lieve, ik…’ Peggy knijpt haar ogen dicht.
‘Wat is er dan?’ wil Lieve weten, ‘wat wil je vertellen.’
‘…ben een vampier.’ Als het een poosje stil blijft, doet Peggy haar ogen een voor een open. Lieve staart haar aan. Mond wijd open. Haar geel gekartelde tanden blinken in het zonlicht.
‘Huh! Vampieren bijten mensen. Jij bent een vampier, ik ben een mens’.
Peggy haalt diep adem. Ze is er stil van, stel je voor Lieve bijten. Haar liefste vriendin. Zonder haar heeft de dag geen kleur. Zonder haar geen bruine bonen of patat of rijst met kousenband.
‘Ik ga niet bijten en jou al helemaal nooit. Ik wil een mens zijn net als jij. Ik ga er wat aan doen. Echt.’
‘M-moet ik dan met knoflook gaan lopen, kruizen enzo? Bah! Knoflook stinkt. En schreeuwen? Doe me niets. Vampier. Shha sha shhs, weg. ’
‘Knoflook doet ons niets. Geloof niet in al die onzin. Ik wenste dat ik het niet was, maar ik ben toch  een vampier. Ik wil niet bijten, en misschien hoeft het niet.’ Terwijl Peggy praat blijft Lieve haar verbaasd aankijken. ‘Voor altijd vriendinnen?’ Peggy steekt haar handen uit. Lieve pakt beide vast. Ze draaien rond, rond, rond. Ze lachen. Als ze weer gaan zitten verteld Peggy van alles over vampier zijn.
‘Beloof je er niemand iets over te zeggen?’
‘Vriendinnen erewoord en anders mag ik sterven’ zweert Lieve.
‘Broeders, vandaag zijn wij bijeen voor een moeilijke zaak. De kleindochter van zuster Piervam. Mogelijk een “halve”.’
HUH! WAT? DAT KAN NIET. De opper-oppervampier kijkt om zich heen. De leden mompelen. Pas als hij hard met zijn hamer op tafel slaat wordt het stil. Geschokt kijken de raadsleden elkaar aan.
‘Zuster Piervam, dat is een voorbeeldige vampier. En die kleinzoon van haar, hoe heet die…, die, Peer, die jaagt al met de grote jongens mee en op de Donkeracademie is men uiterst tevreden over zijn prestaties. Nachtvliegen, tand-oogcoördinatie, integratie in de mensenwereld, prooiherkenning… .
‘Het is de kleine, Peggy, die niet wil bijten.’


De raadsleden praten uren en uren door over Peggy. De kamer is donker op een paar kaarsjes in de hoeken na. Langs de muren hangen vergulde kooien. Sommige staan op houten staanders. In de kooien kruipen ratten. In sommige zitten droevige uilen. Er zijn hamstertjes druk aan het draaien in hun molens en konijnen zitten zenuwachtig in elkaar gedoken. Er lopen twee hennen in de kamer rond met een stoet kuikentjes achter zich aan. Gepiep, getok, oehoe. De oppervampieren gaan ongestoord verder. Ze zitten diep over hun papieren gebogen. Af en toe zit er een rechtop en schreeuwt iets als ‘AHA!’. Of een ander steekt zijn hand omhoog met daarin een vel papier of een foto of weer een ander tikt driftig met de wijsvinger op de regels in een heel dik boek. TAP, TAP, TAP, hoort Peggy dan. Zij zit met oma op de gang. Ze wacht op haar beurt om binnen te gaan. Ze is best wel zenuwachtig, maar ze heeft thuis heel goed geoefend op wat zij precies zou zeggen. Ze heeft een klein tasje mee. Daarin zitten foto’s van het schoolreisje en van juf Roos in de klas, er zijn een heleboel bij van Lieve ook eentje van toen ze een baby was. Lieve was rond en kaal als baby, nog helemaal geen springerige krullenbol. Peggy bekijkt ze om de beurt. Ze krijgt er een heel speciaal gevoel van. Lieve die haar stil bekijkt vanaf de foto. Van pa en ma mocht zij met de raad gaan praten. Peggy denkt aan papa en mama en Peer, ze hadden tranen in hun ogen gehad en hadden haar gegroet alsof zij nooit meer terug zou komen.
‘Ik ga niet weg’ had Peggy geroepen. Ik blijf hier. Ik ga alleen niet bijten!’
Peggy en oma mogen eindelijk binnen. ‘Een hapje?’, biedt een van de raadsleden vriendelijk aan. Hij wijst op een wollig konijn. Een witte, met rode en zwarte vlekken. Blèh. Peggy weigert. Ze moet op een verhoging staan. Haar handen optillen. Haar tong uitsteken. Haar vleugels strekken. De oppervampieren bekijken haar van kop tot teen. Trekken aan haar haren, duwen putjes in haar huid en kijken in haar mond. Vooral het gat waar haar nieuwe tand uit komt wordt goed bekeken.
Oma zegt dat Peggy iets te vertellen heeft. Peggy praat en praat, ze vertelt van het eten dat ze niet lust, van de kriebels op haar huid, van verdwaald zijn in haar lichaam en van benauwd zijn in haar kist. Ze vertelt ook van de zon in Lieve’s haren en van de vlekjes op haar gezicht, van de kartelranden van haar tanden en hoe haar hand precies in dat van Lieve past. Ze vertelt over menseneten en van slapen in een bed. De oppervampieren kijken heel raar op van al het eten dat Peggy noemt. Zij moet wel vijf keer uitleggen wat bami is. Ze vertelt ook van de spellen in de klas en de kuiltjes in de wangen van juf Roos. Ze vertelt dat zij zoveel van haar familie houdt, maar het aller-aller-gelukkigst wordt van ook een beetje mens zijn. Als de raad het zo beslist, mag Peggy Piervam een “halve” zijn. Ze overleggen. Wat duurt het lang. Gefluister. Aha! Tap, tap, tap. Peggy zit te wippen op haar stoel. De opper-oppervampier staat op. Hij steunt met zijn vuisten op de zware tafel waar zij aan zitten. Hij spreekt, heel deftig.
‘Mejuffrouw Piervam, oftewel Peggy. Het heeft de raad behaagt ja te zeggen. Ja! Je mag een “halve” zijn. Alleen mag dat maar voor één mensenleven, daarna nooit meer. Welk mensenleven, dat mag je zelf kiezen. O ja, de raad krijgt van jou elke dag wat menseneten. Netjes afgeleverd… ehm… rond een uur of vier?’
Dan komt Peggy’s tandje door, blinkend wit met een vlijmscherpe punt. Maar toch zal Peggy niet bijten, echt niet, al moest het eigenlijk wel. Ze knijpt extra hard in Lieve’s hand, de hele weg. Pas voor de grote poort, nog geen vijf minuten voor de bel doet Peggy haar mond wijd open. Lieve ziet een hele rij met kleinemeisjestanden en dan die ene…
‘Oh, zo wit…’ schrikt Lieve, ‘…en scherp is het wel!’
‘En toch zal ik niet bijten, Lieve. Beloofd is beloofd.’
Peggy hield haar belofte één heel mensenleven lang. Tot aan de dood van Lieve bleven ze hartsvriendinnen. Zeshonderzevenentachtig was Peggy toen. Daarvoor liepen ze nog steeds hand in hand, overal naartoe.
Toen Lieve grijs begon te worden en af en toe wat moeilijk liep, stopten de mensen vaak om naar hen te kijken. Soms gaven ze Peggy een complimentje. Zo lief met oma op stap! Peggy en Lieve keken elkaar dan aan en barstten luid in lachen uit, ze rolden als kleine meisjes over het trottoir, veegden de tranen uit hun ogen en omhelsden elkaar heel stevig.

Peggy heeft nooit mensenbloed kunnen drinken, maar de leden van de oppervampierenraad eten nog steeds elke dag een portie bami of bruine bonen.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten